Een omschrijving Tussen de 33 en 50% van de kinderen die doorverwezen worden voor hulpverlening vertoond agressief en/of antisociaal gedrag. Er kan onderscheidt gemaakt worden tussen een aantal verschillende types van de anti-sociale gedragsstoornis. Enerzijds is er de groep kinderen die vooral agressief gedrag vertoont (vechten, liegen mishandeling, aanranding) en anderzijds de groep kinderen die vooral delinquent gedrag vertoont (stelen, vernielen, brandjes stichten, inbreken). En daarnaast kan er nog onderscheid gemaakt worden tussen kinderen die erg individueel ingesteld zijn, die vaak ernstige contactproblemen hebben en kinderen die in groepsverband hun gedrag uiten. Deze laatste groep zijn kinderen bij wie het contact met leeftijdsgenoten voor hen wel belangrijk is, maar het contact blijft heel oppervlakkig en wordt alleen gemaakt als ze er zelf beter van kunnen worden. Ze hebben die vrienden vaak om er gewoon bij te horen en bij een groep te passen. Soms komt dit gedrag ook voort uit het stoer doen waarbij ze ook hun aandacht van de groep weer krijgen.
Mogelijke oorzaak Het kind kan zo reageren op problemen thuis, er kan sprake zijn van een probleem met het leggen van sociale contacten, er kan een intelligentie-probleem aan ten grondslag liggen en zo zijn er nog vele problemen die voor agressief gedrag kunnen zorgen. Als iemand met zijn taal dingen niet duidelijk kan maken dan roept dit frustratie op en kan hij of zij agressie tonen om dingen proberen duidelijk te maken.
Vaak komt dit door een onveilige thuis situatie, denk bijvoorbeeld er aan dat ze geen aandacht thuis krijgen omdat de ouders drukker zijn met zichzelf. Elk kind heeft aandacht nodig en negatieve aandacht is ook aandacht. Dit gedrag blijven ze ook vertonen op school en op het werk omdat ze weten dat ze zo wel de aandacht krijgen. Ze weten ook niet meer goed hoe het anders moet omdat ze altijd zo hebben geleefd. Vaak zien we dat er problemen zijn tussen de ouders en het kind. Er is binnen het gezin een gebrek aan structuur en rust en de ouders zijn geen goed voorbeeld. Soms zien we ook agressief of delinquent gedrag bij de ouders. Het kind krijgt hierdoor een geheel verkeerd voorbeeld. In flink wat gevallen is er ook sprake van veel boosheid en irritatie binnen het gezin en er is weinig onderlinge steun. Regelmatig zien we bij kinderen met dit probleem ook een incompleet of gescheiden gezinnen. Dit kan drie dingen als gevolg hebben. Het kind krijgt te weinig aandacht doordat er problemen zijn in het gezin, het kind krijgt het verkeerde voorbeeld van zijn ruziënde ouders en de ouderlijke controle neemt af doordat de ouder er alleen voor komt te staan. Dit alles kan bijdragen aan het ontstaan van een anti-sociale gedragsstoornis.
Maar ook biologisch lijken er een aantal dingen van invloed te zijn op het ontstaan van deze gedragsstoornis. Deze kinderen blijken vaak minder angstig te zijn en ook minder gevoelig voor prikkels te zijn. Hierdoor zoeken ze steeds 'spannender' situaties op om toch geprikkeld te worden. Ook kunnen ze hun aandacht maar kort vasthouden en gaan ze heel snel opzoek naar nieuwe dingen en uitdagingen. Erfelijkheid lijkt maar een geringe rol te spelen. Wel kunnen erfelijke factoren leiden tot een temperament wat samen met factoren uit de omgeving kan leiden tot een anti-sociale gedragsstoornis.
Specifiek probleemgedrag Liegen, vechten, schelden, spijbelen, boos zijn daar hebben we allemaal wel eens last van. Veel mensen hebben wel eens een keertje gespijbeld of gelogen. Een leugentje om best wil. Maar wanneer is het dan zo erg dat dit echt agressief- antisociaal gedrag is?
Als het gedrag zo vaak word vertoont en dat er op veel momenten de kans word aan gegrepen om dit gedrag te vertonen.
De diagnose antisociale gedragsstoornis ( CD, Conduct Disorder) wordt gesteld wanneer het gedrag minimaal 6 maanden aanwezig is en er minstens drie van de volgende gedragingen regelmatig waargenomen worden bij het kind: stelen, weglopen, liegen, brandjes stichten, spijbelen, inbreken, vernieling aanrichten, dieren mishandelen, vechten met gebruik van een wapen, mishandeling en aanranding. Het gaat hierbij dus om ernstige zaken, niet om kinderen die regelmatig vechten op het schoolplein of vaak een leugentje vertellen. Naast de hier bovenstaande gedragingen zien we ook nog een aantal kenmerken die vaak met de stoornis samenhangen. Zo is er meestal sprake van een wat lager IQ en slechte schoolprestaties. Vaak worden er ook hyperactiviteit en aandachtsproblemen waargenomen. Onderzoek heeft uitgewezen dat kinderen met een anti-sociale gedragsstoornis vaak contacten met anderen verkeerd inschatten. Ze kunnen zich heel moeilijk in de gevoelens van een ander verplaatsen, voelen zich heel snel aangevallen en interpreteren neutrale gedragingen als vijandig. Ze hebben veel moeite met het aangaan en onderhouden van relaties, zowel met leeftijdgenoten als met volwassenen. De anti-sociale gedragsstoornis wordt bij zo'n 9% van de jongens en zo'n 2% van de meisjes onder de 18 jaar waargenomen.
Benaderings- en begeleidingswijze Er moet eerst gekeken worden wat het gezin nog aan kan voordat er een keuze gemaakt word voor een bepaalde behandeling. Als het gezien nog wel een beetje rust kan bieden en er tot toe in staat is kan het kind thuis behandeld worden en blijven wonen. Als dit niet kan dan word er voor het kind een andere plek gezocht.
Als het kind thuis kan blijven wonen zijn er deze mogelijkheden om te begeleiden:
Ouderbegeleiding: Hierbij leren we hoe de ouders het beste het gedrag van het kind kan beïnvloeden. Dit leren ze door het belonen van goed gedrag en het straffen van ongewenst gedrag. Ze leren hierbij op de juiste manier te corrigeren en te belonen. Ook gaan ze proberen de structuur weer in het gezin te brengen. Belangrijk is dat de ouders leren hoe ze het gedrag van hun kind kunnen afkeuren, zonder het kind zelf af te keuren. Daarnaast wordt de ouders geleerd hoe ze hun kind ander positief gedrag kunnen aanleren. Als ze wat goeds doen door het dan te belonen. Dit motiveert de kinderen om het gedrag vaker te vertonen.
Gezinstherapie: Het hele gezin wordt aangepakt. Er wordt gewerkt aan beloning van positief gedrag en betere communicatie. Vaak is er veel onbegrip binnen een familie met dit probleem. Er wordt met de familie gesproken over wat ze van elkaar verwachten en hoe problemen tussen de verschillende gezinsleden opgelost kunnen worden. Door de gezinssituatie te verbeteren wordt er naar gestreefd het probleemgedrag te doen afnemen. Als alles om het kind heel goed is dan heeft hij minder dingen om agressie te uiten.
Cognitieve therapie: Het kind leert hoe het conflicten op een andere manier kan oplossen en hoe het situaties anders kan opvatten. Ook wordt het kind geleerd hoe het beter de gevolgen van zijn of haar gedrag kan inschatten. Het kind wordt geleerd te denken voordat het doet.
Groepstherapie: Het doel hierbij is dat kinderen van elkaar kunnen leren. Door te zien hoe andere kinderen de fout ingaan of een situatie juist goed aanpakken, leren de kinderen veel.
Wanneer de ouders het niet meer aankunnen, of dat het te ernstig is, wordt het kind uit huis geplaatst. Het kind in deze situatie thuis laten en behandelen leidt alleen maar tot gevoelens van falen, machteloosheid en minderwaardigheid. Dit moet worden voorkomen. Toch moet niet te snel overgegaan worden tot uithuisplaatsing, omdat het ook de wankele relaties binnen het gezin kan verstoren en herstel van de relaties binnen het gezin hierna moeilijk kan zijn. Het kind wordt geplaatst in een instelling waar samen met het kind gewerkt wordt aan sociale, emotionele en cognitieve ontwikkeling.
De prognose voor de behandeling van een antisociale gedragsstoornis is niet altijd even goed. Van grote invloed is hoe lang de stoornis al aanwezig is. Snel ingrijpen kan voor een veel betere uitkomst van de behandeling zorgen. Hoe eerder hoe beter. Ook de gezinssituatie is van grote invloed. Wanneer de gezinssituatie goed is, is de kans op verbetering groot. Het kind heeft dan een zorg minder. Verder van invloed op de prognose zijn: jonge leeftijd waarop de problemen ontstaan, veel symptomen, vaak voorkomen van de problemen, ernstigere symptomen en problemen die zich aan het zicht onttrekken (spijbelen, stelen etcetera). Al deze kenmerken leiden tot een slechtere uitkomst van de behandeling.
Behandeling van een antisociale gedragsstoornis leidt dus niet altijd tot het verdwijnen van de problemen. Toch is dit geen reden om dan maar niet te behandelen. Behandeling kan er voor zorgen dat de problemen afnemen en dat de ouders weer meer controle krijgen over het gedrag van het kind. Niet ingrijpen, kan alleen maar leiden tot grotere problemen.