Geert is een jongetje van vijf jaar, hij valt op in de klas doordat hij druk is erg impulsief en hij kan zich niet lang concentreren. Alles wat nieuw is wil hij ontdekken maar als hij het eenmaal gezien heeft vind hij het niet leuk meer en gaat hij opzoek naar iets nieuws. Dan gaat hij vaak naar de andere kinderen toe om te zien wat die aan het doen zijn.
Geert heeft een grote taalachterstand. Met opdrachten voor de grove motoriek en met de zelfredzaamheid heeft hij geen moeite. Hij kan niet stilzitten en is meestal op plekken waar hij niet hoort te zijn. In de groep hebben ze vooral moeite met hem omdat hij erg egocentrisch is en hij wil alles zelf bepalen. Hij kan niet goed delen en wil alles voor zichzelf houden. Hij houdt geen rekening met de andere kinderen en vind dat hij altijd tekort komt. Hij zoekt altijd de grenzen op en leert niet van straffen en niet van belonen.
Ik het begin van het jaar huilde Geert vaak, maar op dit moment toont hij weinig emoties. Hij palmt nieuwe personen helemaal in en weet ze naar zich toe te trekken. Hij wil vaak niet meewerken of laat anderen de dingen voor hem oplossen. Hij heeft geen vaste vriendjes en hij is volgens de andere kinderen vaak de oorzaak van ruzies. Hij hecht zich aan niemand en is heel onberekenbaar.
Plan van aanpak volgens het sociaal competentiemodel: 1. beginsituatie Geert is een jongen van vijf jaar oud en hij heeft te kampen met een hechtingsstoornis. Door deze aandoening komt Joris heel erg egocentrisch over, alsof hij maar vindt dat de hele wereld om hem draait. Hij is slecht in delen en samen spelen en wil graag alles zelf doen. Hoewel zijn zelfredzaamheid erg hoog is scoort hij zeer laag op sociale ontwikkeling. Ook toont weinig tot geen emotie, waardoor hij erg onberekenbaar is. Geert leert niet van belonen of van straffen, wat het heel erg moeilijk maakt om hem te corrigeren op zijn gedrag. Het doel is dan ook om gedragsverandering teweeg te brengen op een manier die Geert wel kan begrijpen en van kan leren.
ABC-schema over een ruzie die Joris heeft gehad A: situatie voor het gedrag Geert is aan het kleuren tijdens een rustig moment op de schooldag. Hij zit alleen, maar een meisje uit zijn klas schuift bij hem aan de tafel. Geert laat niet merken dat hij weet dat ze er is en gaat gewoon door met zijn kleurplaat. Maar wanneer het meisje aan Geert vraagt om ze een potlood mag pakken uit het bakje waar Geert zijn hand op heeft liggen, wordt Geert boos. Hij begint te schreeuwen en te schelden en loopt rood aan. Hij zegt dat hij niet wil delen en dat alle kleurpotloden van hem zijn, ook al komen ze uit de voorraadkast van het lokaal.
B: ongewenst probleemgedrag De leraar probeert er tussen te springen en Geert te kalmeren, maar Geert wil hier niets van weten. Hij rukt zich los uit de greep van de leraar en schopt een stoel omver. Ook gooit hij de potloden waar het conflict om gaat door het lokaal. Hij gaat in de hoek zitten met zijn armen over elkaar. Als de leraar probeert Geert te benaderen, dan scheldt Joris hem de huid vol.
C: gevolgen na dat gedrag De leraar laat Geert tien minuten in de hoek zitten en laat de andere kinderen in de klas weten dat Geert met rust moet worden gelaten. Na een afkoelperiode gaat de leraar met Geert in gesprek. Hij probeert te achterhalen waarom Geert zo boos deed, maar een ander antwoord dan “de potloden zijn van mij” kan hij niet krijgen. Wanneer hij Geert vraagt hoe hij zich zou voelen als iemand zoiets bij hem deed antwoordt Geert: “Dan pak ik het gewoon af, want als ik het wil is het van mij.”
Probleem formuleren Het probleem is in dit geval dat Geert niets wil weten van het begrip delen. Alles wat van hem is mag niemand aankomen. Alles wat van een ander is wat Geert graag wil pakt hij af. Hierdoor ontstaan met regelmaat het type conflicten dat hierboven is beschreven. Omdat Geert zich niet hecht aan een persoon is het voor hem ook moeilijk om zich in te leven in een ander. Dit voedt zijn egocentrische persoonlijkheid en doet het probleem groeien.
Doel stellen Binnen een jaar kan Geert op een beleefde manier nee zeggen, zonder hierbij te gaan schreeuwen of boos te worden.
Benodigde vaardigheden: Samenwerking/inlevingsvermogen Geert moet in zekere mate kunnen samen werken met de mensen om hem heen om dit doel te realiseren. Hoewel hij weinig tot geen inlevingsvermogen heeft moet hij wel kunnen inzien dat hij het niet leuk zou vinden als iemand hem oneerlijk behandeld. Vanuit hier kan worden gewerkt om hem te laten inzien dat een ander dit ook niet leuk vindt en dat hier rekening mee gehouden dient te worden.
Sociaal contact Hij moet dusdanig nee leren zeggen dat er geen verder conflict ontstaat. Wanneer dit eenmaal mogelijk is kan Joris beter leren omgaan met zijn leraren en klasgenoten, want hij zal niet ineens boos worden of onredelijk gaan doen. Hierdoor kan hij vriendjes leren maken en zo sociale contacten opbouwen.
Uitvoeren Interventie volgens het sociaalcompetentiemodel:
Om Geert te laten inzien wat het verschil is tussen iemand goed of slecht behandelen is het van belang dat hij het verschil weet tussen goed en slecht gedrag. Hoewel hij niet goed zal reageren op correctie weet Geert wel dat er dingen zijn die hij niet prettig vindt. Deze dingen kunnen eventueel als straf worden ingezet om alsnog resultaat te boeken. Positief gedrag moet ook altijd op een positieve manier worden ondersteund. Nadat Geert inzicht begint te krijgen in wat wel en niet kan is het ook belangrijk om hem te laten begrijpen dat andere mensen ook gevoelens hebben. Dingen die hij niet leuk vindt vinden anderen ook niet prettig. Als hij dit niet naar andere mensen doet zullen zij ook niet negatief op hem reageren.
Evalueren Dit is met regelmaat goed te evalueren. Leraren kunnen vragen of ze dingen van hem kunnen krijgen. Ze kunnen suggereren dat hij met kinderen uit de klas gaat spelen. Ze kunnen hem karweitjes laten doen. Ze kunnen hem in een moeilijke situatie plaatsen waarin zijn reactie verandering teweeg brengt. Door te observeren hoe Joris zich gedraagt, kan er worden gekeken in welke mate de training succesvol is.
Twee interventiemethodes samengevat die geschikt zijn voor deze casus uit de databank van het Nederlands Jeugd Instituut.
Basic Trustmethode De Basic Trustmethode is een korte interventie voor kinderen van 2 tot 5 jaar met gedrags -of emotionele problemen. Deze kinderen hebben allemaal hechtingsproblematiek, vaak omdat ze in pleeggezinnen wonen. De training biedt video-instructie e duurt ongeveer acht weken.
Het doel is om ervoor te zorgen dat het kind zelfredzaam is, maar hierbij wel contact blijft houden met ouders of verzorgers. Het kind kan na deze training als het goed is ook beter omgaan met emoties en gevoelens en word ook wat beter met sociale contacten. Dus bijvoorbeeld de omgang met leeftijdsgenootjes.
Holdingtherapie. Dit is een therapie die in de jaren zeventig is ontwikkeld door de Amerikaan Robert Zaslow en is bedoelt om mensen te behandelen die lijden aan een hechtingsstoornis. Deze therapie heeft als insteek dat het hechtingsprobleem ontstaat door een slechte binding tussen moeder en kind. Ook gaan het er van uit dat wanneer de moeder het kind vasthoudt het kan helpen om het kind te laten ontspannen en bedwang te krijgen over de eigen emoties. Volgens Zaslow is het dus al voldoende voor het kind om door de ouders te worden vastgehouden. Wel is het van uiterst belang om volhardend te zijn en vast te houden, zelfs als het kind protesteert of vecht. Het is dan ook niet ongebruikelijk om het kind vast te binden of om er op te gaan zitten. Dit heeft begrijpelijk genoeg gezorgd voor kritiek. Wetenschappers zagen dat de therapie te veel gericht was op de ouders en niet genoeg rekening hield met het kind. Een ander punt van kritiek was dat de therapie niks anders was dan een straf voor ongewenst gedrag.